Mist

Mist in de polder

Mist rijden, mist varen, mist tanken, ruige mist

Een mistige morgen in de polder waar het zonnetje doorheen probeert te breken of van die laaghangende mist waar alleen de koeienkoppen en koeienlijven bovenuit komen. Dat levert uiteraard prachtige beelden op maar hoewel de titel anders doet vermoeden, gaat het in dit geval niet over het weer. Je kunt het meteorologische verschijnsel mist niet vervoeren, je kunt er wel doorheen rijden of varen maar mist tanken wordt al weer heel lastig. In Midden-Delfland spreekt men over mist als het over mest gaat.

Koeien in de mist, foto Paul Meuldijk

Mist in de streektaal
Mist is dus de aanduiding voor mest maar volgens streektaaldeskundige Henk Tetteroo wordt ook vaak de ‘t’ nog weggelaten bij het uitspreken. Dat wordt dus mistank en miskar. Er zijn verschillende soorten mest zoals; drijfmest die gier en vaste mest bevat en ruige mest wat mest is vermengd met stro. De ruige mest moet eerst rijpen op de misthoop en wordt als rotte mist uitgereden over het land. De drijfmest werd vroeger verzameld in de miststaal op het land. Woorden als poep, uitwerpselen en drek zijn in Midden-Delfland niet gebruikelijk, ook het woord “koeienvlaai” wordt hier nauwelijks gebruikt. Als een koe diarree heeft zegt men: “Hij is an de schijt”. Met die “hij” wordt dan de koe bedoelt !

“Mist tanken”
Betonnen mestsilo

Mest onmisbaar
Mest is al eeuwenlang de onmisbare schakel in de kringloop die gras, melk en mest vormen. Sommige mensen vinden koeienmest stinken maar de echte liefhebbers vinden het geen onaangename lucht. Het hoort bij het land net als de geur van vers gemaaid gras. De mest die koeien in de wintermaanden produceren wordt verzameld in grote mestkelders en silo’s. Dierlijke mest is onmisbaar voor een gezond bodemleven en voor de groei van de gewassen. Planten hebben o.a. voedingsstoffen nodig die door begrazing en maaien juist van het land verdwijnen. Via de mest worden deze stoffen weer teruggebracht naar het land en wordt de kringloop gesloten. Zonder mest groeit er minder gras en zou het weiland verschralen met als gevolg dat het gras minder voedzaam en smakelijk wordt.

Mestwetgeving
Sinds 1991 is het uitrijden van mest gebonden aan steeds strengere regels. Tot 1998 mocht de mest nog gewoon bovengronds worden uitgereden. Tegenwoordig wordt de mest met behulp van mesttanks met mestinjecteurs in de bodem geïnjecteerd. Op minder draagkrachtige grond zoals veengrond en onder natte omstandigheden wordt ook wel gewerkt met een minder zware sleepslangbemester waarbij de mest via een slang naar de rijdende tractor met mestinjecteur wordt gepompt.

Mest en weidevogels
Als er geen mest wordt gebruikt neemt het bodemleven af en vermindert de hoeveelheid insecten en wormen. Dit heeft weer direct gevolgen voor de weidevogels die juist gebaat zijn bij veel wormen en insecten omdat dit hun voedselbron is. In Midden-Delfland worden de nesten door de weidevogelwachters en boeren opgespoord en gemarkeerd zodat er bij het werk op het land rekening mee kan worden gehouden. De populatie weidevogels in Midden-Delfland is vrij stabiel.

Boerderijen langs de Vaart
Langs de Vlaardingse Vaart ter hoogte van de Willemoordseweg was vroeger een concentratie van boerderijen. Door de nabijheid van de Vaart, een ideale plek in verband met de aan en afvoer van melk, mest en voer zoals bieten en de spoeling van de jeneverbranderijen in Schiedam. De meeste boerderijen hier lagen ingeklemd tussen de Vaart en de teensloot onderaan de kade. Het land lag allemaal op afstand en was vaak alleen over het water goed bereikbaar door de verkaveling die zich hier, evenwijdig aan de Vaart, aan weerszijden van de Zweth uitstrekte. De Zonnehoeve vormde in dit rijtje een uitzondering omdat die gelegen was onderaan de kade voorbij de teensloot. Over een lengte van ongeveer één kilometer bevonden zich 11 boerenbedrijven. Op de plaats waar nu de Reigerhof staat, heeft daarvoor een boerderijtje gestaan en het vroegere Café Halfweg had ooit ook een stalletje aan de achterkant waar een paar koeien gehouden werden. De veestapels waren hier bij de meeste boeren niet zo groot. Zo tussen de 10 en 20 koeien werden er gehouden. Een aantal boeren hier hadden echter wel rond de 40 koeien.

Het meeste land was gelegen aan weerszijden van de Zweth en de Willemoordseweg maar ook op de Vlietlanden had men vaak nog land. Bij iedere boer ging er ’s winters regelmatig een vracht mest naar de tuinders in het Westland. Een vracht mest van 17-20 ton leverde rond 1975 ongeveer 70 gulden op. Sommige boeren langs de Vlaardingse Vaart hadden heel weinig land, het vee stond hierdoor bijna altijd op stal. De meeste mest ging dan naar de tuinders in het Westland en het voer zoals hooi, spoeling en schillen, werd allemaal per schip aangevoerd.

Mest in de grup
Tegenwoordig zijn veel zaken gemechaniseerd maar vroeger was het afvoeren van de mest voornamelijk handwerk. De mest verdween achter de koeien in de grup (goot) die aan het einde van de stal uitmondde in de mestput. De mest werd met een houten blok of plankje aan een steel de mestput ingeschoven. Deze put was meestal niet zo groot waardoor men de hele stalperiode bezig was met het afvoeren van de mest. De mestput mondde vaak uit in een mestgoot die naar de sloot liep. Hier lag de mestschouw klaar om de mest naar het land te varen. Door het bedienen van een paar schuiven aan het begin en eind van de mestgoot, kon men de schouw vol laten lopen. Het was wel zaak deze schuiven op tijd te sluiten, anders kon het gebeuren dat de schouw overliep en zonk. Soms moest de mest eerst in kruiwagens geschept worden omdat de schouw niet bij de stal kon komen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de nog aanwezige mestgoot in de berm van de Woudweg.

Deels met grond bedekte mestgoot bij de Zonnehoeve die onder het gras nog doorloopt tot de mestput op de achtergrond.

Mestschouw
Als de schouw vol was ging men via de voersloot, Slinksloot en Zweth naar de verschillende percelen waar de mest moest worden gelost. Op de bodem, tussen de ribben van de schouw, lagen planken om een vlakke vloer te creëren. Hierdoor was het makkelijker om de schouw leeg te scheppen. Dat leegmaken gebeurde met een schepemmer en voor de laatste resten werd een houten mestschep gebruikt. Het varen met zo’n volgeladen schouw verliep niet altijd voorspoedig. Het gebeurde weleens dat, door de diepgang, de schouw vastliep op een boomwortel of ondiepte onder water. De ‘schipper’ moest dan voorin zien te komen om de boel vlot te trekken maar dat viel niet mee bij een volgeladen schouw. Een misstap betekende onherroepelijk een nat pak en dan kon je uiteraard beter overboord vallen dan in een volgeladen mestschouw.

In het voorjaar als het vee weer buiten liep en alle mest naar het land was gebracht moest de schouw worden klaargemaakt voor de volgende winter. Met vereende krachten en met behulp van takels, touwen en palen werd hij op de kant getrokken. Eerst moest de schouw worden schoongemaakt waarna hij in de bruine koolteer werd gezet. Als dat klaar was moest de schouw worden gekeerd en werd de buitenkant in de koolteer gezet. Rustend op een paar balken bleef de schouw zo de hele zomer liggen tot de stalperiode weer aanbrak.

 

 

 

Mestschouw in de Zweth

Langs de Zweth ligt nog nauwelijks zichtbaar een oude mestschouw. Ongeveer 20 jaar geleden is deze schouw door Leed Kester daar “geparkeerd” en al jaren ligt hij daar vast in de kant gevuld met grond en begroeid met gras. Deze schouw fungeert nu als beschoeiing en maakt bijna onzichtbaar deel uit van het weiland.

Miststaal
Op de kop van de percelen werd altijd een miststaal aangelegd. Ieder jaar werd er een greppel uitgegraven en met de grond maakte men een dijkje van 50-60 cm hoog waarbinnen de mest werd opgeslagen die met de schouw werd aangevoerd. In het voorjaar moest de mest worden uitgereden over het land. Met de schepemmer en de mestschep schepte men de mest in een mestkar. Als de miststaal in het voorjaar was geleegd, werd de grond van het dijkje weer in de greppel geschept zodat ook hier gedurende de zomer het gras kon groeien.

Mestkar
Een mestkar werd oorspronkelijk voortbewogen door één of twee paarden. Via een luikje in de bodem van de houten bak, liep de mest op een mestsproeier. Dit is een karretje met een ronddraaiende plaat voorzien van schoepen die onder de mestkar werd vastgehaakt. Een mestsproeier was volledig van metaal gemaakt. De metalen wielen van dit karretje dreven de plaat aan en waren voorzien van dwarsribbels om het doorslippen tegen te gaan. De mest werd met behulp van de mestsproeier zo goed mogelijk over het gras verdeeld.

Goed onderhouden mestkar van Arnold van Adrichem
De mestsproeier achter de mestkar van Arnold van Adrichem

In het gat aan de achterkant van de mestsproeier kon je een stok steken zodat je zonder de mestsproeier aan te raken deze weer achter de mestkar kon hangen. Bij stilstand viel de mestsproeier van de haak waarmee de sproeier aan de kar was bevestigd, het was dus zaak om te blijven rijden. Ook bij greppels of putten in het land kon je de mestsproeier verliezen. Goed opletten was daarom noodzakelijk om te voorkomen dat de mest in een dikke streep in plaats van netjes verdeeld op het gras terecht kwam. Familie Zonneveld van de Zonnehoeve kocht rond 1960 bij wagenmakerij van Beurden in Maasland een mestkar. Deze mestkar was gemaakt om getrokken te worden door 2 paarden. Later is de kar geschikt gemaakt voor gebruik achter een trekker. Het was ook mogelijk om de mestbak te verwijderen en het onderstel te gebruiken tijdens de hooibouw.

Miststaal leegmaken met schepemmer en mestkar in 1966. Foto Fam. A. Zonneveld

 

Midden-Delfland is geen museum. De silo en mesttank horen bij het hedendaagse Midden-Delfland zoals de miststaal en mistkar bij het verleden horen. Het verleden is nog steeds zichtbaar door de verschillende bewaard gebleven mestputten, mestkarren en mestgoten. Mest is onlosmakelijk verbonden met dit gebied. De gelukkig nog steeds aanwezige agrarische bedrijvigheid en de cultuurhistorie bepalen voor een belangrijk deel de onschatbare waarde van Midden-Delfland.

Met dank aan:
Familie A. Zonneveld
Henk Tetteroo (streektaalinformatie)

Eerder gepubliceerd in Midden-Delfkrant nr. 135, juni 2009

september 2009