Brongas

Over de toepassing van brongas in Midden-Delfland

Tijdens fiets of wandeltochten kom je weleens voorwerpen uit lang vervlogen tijden tegen. Zo kwam ik een grote zwart geteerde halve ketel met inmiddels hier en daar al flinke gaten erin tegen bij een boerderij. Bovenop deze ketel zat nog een klein pijpje. Ik had geen idee waarvoor dit ding ooit had gediend maar navraag leerde mij dat het een oude brongasketel was. Brongaswinning was een fenomeen waarvan ik nog nooit had gehoord maar mijn interesse was gewekt dus ik ben maar eens naspeuringen gaan doen op internet, in een encyclopedie, in de catalogus van de bibliotheek van de TU Delft. Uiteindelijk ben ik bij het Hoogheemraadschap terecht gekomen voor informatie over toepassingen van brongas in Midden-Delfland.

Geschiedenis
In 1875 begon ene Wouter Sluis te experimenteren met brongas. Dit brongas ontstaat door bacteriële afbraak van organisch materiaal in de zandige pakketten onder veen- en kleilagen. Hij had een zgn. Nortonput geslagen om het grondwater wat hierin naar boven kwam te gebruiken voor de koeling van de melk op zijn boerderij en kwam erachter dat hierbij gas meekwam wat hij ging opvangen en gebruiken voor verlichting en verwarming. Jan Lankelma uit Noord-Holland begint in 1894 met een bedrijfje dat gasbronnen installeerde bij boerderijen en huizen. Deze Lankelma is de man die het brongas populair heeft weten te maken en de bijbehorende installaties ontwierp die hij steeds verder verfijnde en verbeterde. Maar genoemde heren waren niet de eersten, in de januari aflevering van het “maandschrift Het gas” uit het jaar 1898 staat namelijk het volgende: “De oudste gasbron hier te lande, die door de nieuwigheid der optredende verschijnselen een zekere vermaardheid heeft verkregen, was die, welke in de maand augustus 1870 op het erf van den Heer A. van den Kooy aan den Rotterdamschen weg te Delft, werd ontsloten. De hoogleeraar Vogelsang der Polytechnische school te Delft wijdde daaraan een uitvoerig artikel in Pogendorff’s Annalen getiteld: Ein merkwürdiger Brunnen.” De oudste bron in Nederland stond dus gewoon in Midden-Delfland. Ook nu nog zijn er, voornamelijk uit nostalgische overwegingen, brongasinstallaties in gebruik in Nederland.

Brongas
Brongas bestaat voor het grootste deel uit methaan met daarnaast nog kleine hoeveelheden stikstof en kooldioxide wat zich op een diepte van tussen de 25 en 80 meter onder de oppervlakte bevind in een gashoudende waterlaag. Dit water bevat geen zuurstof maar naast het brongas zitten er wel erg veel zouten in het water. Een brongasinstallatie bestaat uit een zwart geteerde ketel die in een (meestal) gemetselde put staat. Met een zgn. Nortonbuis wordt water op grote diepte aangeboord, meestal tussen de 25 en 80 meter. Dit fenomeen bestond al een tijdje en het opgepompte water werd bijvoorbeeld voor koeling gebruikt, voor de koeling van melk maar ook toepassingen bij fabrieken kwamen veelvuldig voor en ook gewone waterputten voor drinkwaterwinning werden met een dergelijke nortonbuis geslagen. Regelmatig was het plaatsen van een zgn. Nortonmotor noodzakelijk om de wateropbrengst te verhogen.

In sommige delen van Nederland bleek bij deze putten dus ook gas naar boven te komen. Om dit op te vangen werd boven de put een grote zwart geteerde ketel gezet die op en neer kon bewegen in die put, doordat de ketel zich vulde met gas kwam deze als het ware te drijven op het water. De hoeveelheid gas bepaalde dus de hoogte van de ketel in de put. Via een afvoerpijpje werd dit gas naar de boerderij geleid waar het dienst deed als verlichting, om op te koken en als (bij)verwarming. Het opgepompte water wat altijd een constante temperatuur had van 8 tot 10 graden werd gebruikt voor de koeling van de melk, het schoonmaken van de melkattributen en het drenken van het vee.

Het kwam vroeger voor dat de boerin voordat ze brood ging bakken eerst ging kijken hoe hoog de ketel stond. Aan de hand daarvan kon ze dan bepalen hoeveel brood er gebakken kon worden voordat het gas op was. In strenge winters kon het gebeuren dat door de grote hoeveelheid condens in het gas de leiding bevroor. Een voordeel van deze bronnen was dat de hoeveelheid gas bij slecht weer toenam, dit wordt veroorzaakt door de lagere luchtdruk. Dat de ketel dik in de teer werd gezet had te maken met de verwoestende invloed van de in het water aanwezige zouten wat de levensduur van de ketel ernstig zou bekorten zonder deze teer.

De tekening geeft een detail van een causerietekening weer afkomstig uit het archief van het Hoogheemraadschap Delfland.

Deze tekening is in opdracht van het Hoogheemraadschap vervaardigd in februari 1972 voor gebruik bij lezingen over de taken van het Hoogheemraadschap waarbij de schadelijkheid van nortonwellen en brongas aan de orde kwamen.

Brongas in Midden-Delfland
Brongas wordt dus al lang gebruikt in dit gebied. Ook de weerstand er tegen in verband met de vervuiling van het polderwater kwam al snel op gang. De vele in dit gebied gevestigde tuinders hebben zelf ervaren dat de waterkwaliteit door de hoge zoutgehaltes sterk achteruit ging. De Proeftuin in Naaldwijk heeft het polderwater bemonsterd en geconstateerd dat er ongewenst hoge concentraties zouten in voorkwamen. Al in 1938 ontvangt het waterschap brieven van tuinbouworganisaties waarin de noodklok wordt geluid over het bij de gaswellen vrijkomend water.

De discussie over de vervuiling van het water blijft vele jaren aanhouden getuige een brief van het bestuur van de Land- en Tuinbouwvereniging Westland gedateerd 25 november 1950 waarin tegen de vervuiling van de naar schatting 70 wellen bij Maasland, die volgens deze brief een geschatte zoutopbrengst hadden van 10040 kg per etmaal, werd gereageerd. Ook valt in deze brief te lezen dat het Hoogheemraadschap het al in 1941 wenselijk achtte dat Gedeputeerde Staten van Zuid Holland de betrokken polderbesturen zouden wijzen op hun verantwoordelijkheid in deze kwestie.

Op de foto staat misschien wel de enige overgebleven gasketel in Midden-Delfland. Nog net is op de foto’s bovenop de ketel het pijpje te zien waaraan de gasleiding was bevestigd.

Uit een brief van het Hoogheemraadschap Delfland gedateerd februari 1952 blijkt dat er in 1951 volgens een telling in opdracht van Gedeputeerde Staten in de Aalkeetbinnenpolder 22 gaswellen waren, in de Aalkeetbuitenpolder waren er 24, in de Broekpolder 13, in de Commandeurspolder 4, in de Dijkpolder 4, in de Duifpolder 5, in de Holiërhoekse en Zouteveense polder 18 en in de Foppenpolder was 1 gaswel aanwezig. Ondanks dat al ongeveer 10 jaar actief getracht werd om het aantal wellen te verminderen bleek in deze polders juist een toename van 70 wellen in 1941 naar 91 wellen in 1951. De geschatte zoutopbrengst wordt door het Hoogheemraadschap van 10 ton per dag bijgesteld naar 13 ton per dag. Verschillende polderbesturen wezen Gedeputeerde Staten; “op de belangen der veehouders, die het welwater als koelwater voor de melk zouden gebruiken en wier belangen dus bij een verbod van de wellen zouden worden geschaad.”

Het hebben van een brongasinstallatie was aan een vergunning gebonden en de redenen voor het hebben van een bron werden steeds verder aangescherpt. Zo blijkt uit stukken van het waterschap uit 1955 dat het jaar daarvoor de bronnen in de Aalkeetbuitenpolder en Aaalkeetbinnenpolder zijn geïnventariseerd hierbij bleken 5 boerderijen zelfs te beschikken over 2 bronnen. Verder werd bekeken waarvoor het gas en het vrijkomende water werd gebruikt; verlichting en verwarming, koelen van de melk, drinkwater voor het vee en/of spoel- of schrobwater. Daarnaast werd het zoutgehalte van de bronnen gemeten en dat varieerde van 1950 mg/l tot 7890 mg/l. Één boer weigerde bij deze controle door het Hoogheemraadschap een monster te laten nemen van zijn bron. Als laatste werd nog gekeken of de boerderijen voorzien waren van elektriciteit en waterleiding en werd er gemeten hoe groot de afstand was tussen de boerderijen en de gemeentelijke waterleiding. De meeste boerderijen hadden inmiddels wel stroom maar leidingwater ontbrak nog bijna overal in 1954 en de afstand naar de dichtstbijzijnde waterleiding kon oplopen tot wel 3700 meter aldus de rapportage.

Op 5 februari 1952 organiseerde Ir Riemens van het proefstation te Naaldwijk een conferentie met als onderwerp; Verzilting door gasbronnen en nortonpijpen. De verschillende deskundigen hierbij aanwezig zijn het er wel over eens dat de verzilting een halt moest worden toegeroepen. Ook de schadelijkheid voor het vee door het vele zout in het water komt ter sprake. Een andere aanwezige vindt dat de boeren de oudste rechten hebben dus dat de tuinders in dit gebied geen aanspraak kunnen maken op het opruimen van de wellen maar de meesten vinden toch dat de wellen de openbare wateren vervuilen. Men vindt wel dat de streek zelf hiermee aan de slag moet en dat een opgelegd verbod niet wenselijk is.

Het Hoogheemraadschap kreeg steeds meer klachten van tuindersorganisaties over de waterkwaliteit en wees Gedeputeerde Staten op de vele zonder geldige vergunning aanwezige wellen waardoor niet werd voldaan aan de eisen van het algemeen polderreglement. Een probleem was echter dat deze mensen wel netjes aan de polderbesturen betaalden voor het hebben van een bron. In verband met de verzilting door de gasbronnen vraagt het Hoogheemraadschap zich in een brief aan Gedeputeerde Staten af of overwogen moet worden tot opheffing van de bestaande bronnen in een deel van het Delfland gebied of wellicht in heel Delfland.

Het bestuur van de Holiërhoeksche en Zouteveensche polder schrijft op 20 februari 1954 aan Gedeputeerde Staten dat alle bronnen in januari 1953 geen water meer gaven. Als mogelijke oorzaak wordt de aanleg van een droogdok bij scheepswerf Wilton in Schiedam genoemd waarbij bronbemaling tot een diepte van 22 meter is toegepast. Het polderbestuur heeft Prof. Hellinga uit Wageningen aangeschreven om een antwoord te krijgen op de veronderstelling dat het bemalen bij Wilton de oorzaak is van het droogvallen van de bronnen. Ook schrijft men dat er slechts 10 ha tuingrond in de polder aanwezig is wat op een oppervlakte van 1800 ha zeer weinig is. Over 1953 bleek bovendien dat geen enkele welbezitter bereid was om de 10 gulden jaarlijkse vergoeding te betalen omdat de bronnen niet meer liepen. Het polderbestuur heeft dit onderzocht en inderdaad bleek geen van de wellen nog te lopen.

In augustus 1954 wordt in een openbare bekendmaking van het Hoogheemraadschap gemeld dat het verboden is water door middel van putten, bronnen of anderszins aan de oppervlakte te brengen in de Aalkeetbinnenpolder en de Aalkeetbuitenpolder. Hierop volgt meteen een stroom van vergunningaanvragen voor de bestaande bronnen. Bij deze brieven zit ook een brief van een boer in de Zuidbuurt die het verdwijnen van de bronnen toejuicht omdat zoals hij schrijft: “…men vroeger tot den bodem van de sloten kon kijken zoo helder als het water was.” Deze boer merkt echter op dat hij alleen van het aanvragen van een nieuwe vergunning afziet als alle bronnen worden gesloten omdat hij er anders niets mee op schiet. Maar hij besluit zijn schrijven met de zin: “Ik hoop dat zij allemaal weg moeten.”

Ook een brief van de bekende Vlaardingse arts Dr. Moerman die woonde op boerderij Hoogstad aan de Broekweg verzoekt om de gaswel waarop een zgn. Nortonmotor is gemonteerd te kunnen behouden hoewel hij zelf al aangeeft dat de bron al lang niet meer in gebruik is maar de aanwezige pomp is nog in goede staat zo valt te lezen. Deze boerderij was echter al voorzien van waterleiding en stroom waardoor zijn verzoek niet is gehonoreerd.

In maart 1955 krijgen de meeste bronbezitters die dan nog een werkende bron hebben een schrijven dat deze voor 1 juli van dat jaar afgesloten moet zijn. In 1956 worden de meeste nog resterende vergunningen niet meer verlengd, en in 1958 worden ook de laatste bronnen gesloten. Onbekend is of er nog processen verbaal zijn uitgedeeld aan overtreders door de opsporingsambtenaar van Delfland. Geldboetes tot 50 gulden of een gevangenisstraf tot 6 dagen hing de overtreders boven het hoofd. Er waren ook boeren die met behulp van een advocaat probeerden hun bron te behouden. De genoemde motivatie is: het niet aangesloten zijn op waterleiding waardoor het bronwater noodzakelijk is voor de koeling van de melk. Slootwater wordt niet geschikt geacht voor de koeling van de melk, gedurende een belangrijk deel van het jaar zal het wegvallen van bronwater voor de koeling van de melk de levering van 3e klas melk veroorzaken wat een belangrijke inkomstenderving zal opleveren.

In 1959 constateert het Hoogheemraadschap dat 12 wellen in de Aalkeet polders die al eerder waren gedicht weer waren gaan lopen. Omdat er een boete stond op het hebben van wellen hadden verschillende boeren zelf getracht de bron te stoppen, hiervoor waren koedekken, beton en mest gebruikt. Aannemer v.d. Ham uit Maasland heeft de bronnen uiteindelijk weer gedicht. De door de boeren aangebrachte materialen om de bron te stoppen hadden wel een prijsverhoging tot gevolg. De kosten zijn door het Hoogheemraadschap betaald omdat de boeren toch hun best hadden gedaan om de bronnen te stoppen. In de Broekpolder waren zelfs weer 17 wellen gaan lopen, hier speelde echter in die tijd het probleem dat een deel van de boerderijen in verband met de naderende opspuitingen al onbewoond waren. Ook hier heeft het waterschap de bronnen op haar kosten weer laten dichten. Blijkbaar waren er na de telling van 1951 toch nog minimaal 4 bronnen bijgekomen in de broekpolder. Het is niet duidelijk of die bronnen wel echt (goed) waren dichtgemaakt, de boeren daar moesten immers wijken voor de opspuitingen en zullen niet zo gemotiveerd zijn geweest om nog kosten te maken voor iets wat binnen afzienbare tijd met een metersdikke laag havenslib zou worden afgedekt.

Nogmaals een foto van de Midden-Delfland gasketel. Er zijn al grote gaten in geroest maar doordat de ketels goed in de teer werden gezet is deze ketel grotendeels nog bewaard gebleven.

In de brongastijd werd altijd één keer per jaar de ketel gelicht om de binnen- en buitenkant weer dik in de koolteer te zetten. Dit moest altijd snel gebeuren want ’s avonds moest er weer gekookt worden en de teer moest natuurlijk eerst nog een beetje drogen. Daarnaast duurde het uiteraard ook weer even voordat er voldoende gas was verzameld om te kunnen koken.

Voor het koelen van de melk werd in de buurt van de bron soms een schuurtje gebouwd zodat er geen lange waterleidingen nodig waren om de melk te koelen. ‘s Winters gebeurde het wel dat het zo hard vroor dat alles bevroren was, ook de waterputten waren dan dichtgevroren maar gelukkig bleef de bron door de constante temperatuur en door het hoge zoutgehalte van het water altijd lopen waardoor dit water dan voor van alles werd gebruikt. Koeien die niet gewend waren dit water te drinken bleven er van drinken maar dat kwam waarschijnlijk door het aanwezige zout.

Het einde van het brongastijdperk in Midden-Delfland is dus in 1955 ingezet, al heeft het door het ontbreken van waterleiding en stroom in sommige polders wat langer geduurd voor daadwerkelijk alle bronnen waren afgedicht. Wanneer precies de laatste bronnen in Midden-Delfland gesloten zijn heb ik helaas niet kunnen achterhalen maar in de Holiërhoekse en Zouteveense polder zijn rond 1965 nog putten dichtgemaakt onder toezicht van het Hoogheemraadschap. Niet duidelijk is of men deze putten vergeten was of dat men dacht dat deze putten niet meer liepen naar aanleiding van het schrijven van het polderbestuur aan het Hoogheemraadschap over de drooggevallen putten in 1953. Later zijn een aantal van deze putten blijkbaar toch weer gaan lopen al kwam er toen veel minder water en gas naar boven. De boeren waren echter al overgeschakeld op butagas en ook hadden de boerderijen toen aansluiting op het elektriciteitsnet waardoor het geen zin meer had om het brongas op te vangen. In sommige boerderijen zijn in de kelders en stallen ook nu nog de buizen van de gasverlichting aanwezig. Hoeveel bronnen er precies gestaan hebben is moeilijk te achterhalen maar ik schat dat het er toch wel ongeveer 250 zijn geweest in het hele Midden-Delfland gebied. Hieronder bevond zich dus ook de oudste gasbron van Nederland.

(Informatie)Bronnen:

  • Archieven Hoogheemraadschap Delfland
  • De heer A. en mevrouw L. Zonneveld
  • Winkler Prins Technische Encyclopedie,1975
  • Over de samenstelling en de waarde van het brongas, auteur: C.P.E. Ribbius, Het Gas, januari, maart en mei 1898
  • Brongaswinning op traditionele wijze, auteur: R. Stuurman, TNO-NITG InFormatie, september 2001
  • Brongas/Gas uit eigen tuin, auteur: E. Hageman, Trouw, 5.10.2002
  • http://www.lankelma.nl

Eerder gepubliceerd in Midden-Delfkrant, Midden-Delfland Vereniging, nummer 113, mei 2004

November 2004