spoeling
- Home
- /
- Natuur en cultuurhistorie
- /
- spoeling
Spoeling in Midden-Delfland
Vele mensen hebben er weleens van gehoord of hebben misschien nog met eigen ogen gezien dat er vroeger veel koeien rondliepen in de polders rond Schiedam, Kethel en Overschie. Deze koeien werden gevoerd met een soort slobber afkomstig van de jeneverbranderijen. Het productieproces waarbij uit het graan de alcohol voor de graanjenever wordt gemaakt levert grote hoeveelheden restproduct op. Dit afvalproduct wordt spoeling genoemd en is uitstekend geschikt als veevoer. Vele schuiten, karren en vrachtwagens vol dampende warme spoeling hebben in de loop der eeuwen Schiedam verlaten op weg naar de boeren in de polders rondom.
Geschiedenis
Iedereen kent wel het gezegde: “Vele varkens maken de spoeling dun”. Dit gezegde stamt al uit de 16e eeuw. De betekenis zal ook wel bij iedereen bekend zijn maar waarschijnlijk minder bekend is dat spoeling een zo belangrijke rol heeft gespeeld in een deel van het huidige Midden-Delfland gebied. In de 17e eeuw begon Schiedam zich te ontwikkelen als jeneverstad. Op het hoogtepunt van deze industrialisering stonden er meer dan 20 molens om het voor de productie van jenever benodigde graan te malen. Er waren in 1881 totaal 392 branderijen waar de alcohol gemaakt werd voor de graanjenever. In 1920 was dit aantal al weer teruggelopen tot slechts 14 branderijen. Na 1910 is het met de spoeling langzaam bergafwaarts gegaan en rond 1970 was het bijna volledig voorbij met de spoeling. De jeneverproductie zorgde in de spoelingtijd voor zwarte rookwolken boven de stad. Schiedam stond in die periode bekend als zwart Nazareth vanwege de altijd aanwezige rookwolken die veroorzaakt werden door het stoken van de vele ketels met steenkool. De bekende Midden-Delflandse dichter Hubertus Korneliszoon Poot, overleden in 1733, schreef in die tijd: “Ten oosten dezer buurt bespoelt de Schie haar boorden. Ten zuiden blaeut de vest van ’t smookende Schiedam. Delf heft zich op in ’t noorden en Schiplui deist in ’t west”. Poot woonde toen hij dit schreef nog op de ouderlijke boerderij in Abtswoude vanwaar hij de rookwolken boven Schiedam kon zien. Poot is later verhuisd naar Delft, misschien is hij richting Delft gegaan vanwege de aanblik “van ’t smookende Schiedam”.
Spoelingdistrict
Rond Schiedam ontstond door de jeneverproductie een gebied wat vroeger bekend stond als het spoelingdistrict. In Kethel, vooral het gebied rond de Poldervaart, en in Overschie waren veel boeren die de koeien uitsluitend met spoeling voerden. Er bestonden toen drie soorten boeren in dit gebied. Naast de spoelingboeren, ook wel aangeduid als natte boeren vanwege het vocht in de spoeling, had je ook nog de droge boeren en de zelfverwerkende boeren. De droge boeren hadden voldoende land om ’s zomers de koeien te weiden en voldoende hooi en kuilgras van het land te halen om in de stalperiode de koeien mee te voeren. De zelfverwerkende boeren hadden ook voldoende land en verwerkten de melk tot boter en kaas waarvoor in de nabij gelegen steden goede afzetmogelijkheden waren. De boter, kaas en melk werd door sommige van deze boeren zelf uitgevent in de stad. Veel boeren langs de Schie en de Poldervaart waren echter spoelingboer, deze boeren mestten het vee af met vaak als enig voer de spoeling van de branderijen.
Voeren en vervoeren
Door de ligging langs of in de buurt van het water was het mogelijk om de spoeling van de branderijen, die in Schiedam allemaal rond de havens gelegen waren, met een spoelingschuit aan te voeren. Deze spoelingschuiten waren van hout en werden afgedekt met houten luiken zodat de spoeling goed op temperatuur bleef tijdens het transport. Op deze schuiten stond een grote houten spoelingpomp om de schuit te lossen bij de boerderij. Tot ver in het Westland waren er boeren die spoeling voerden maar dan meestal als bijvoedering en niet zoals rond de Schie en Poldervaart waar de spoelingboeren bijna niets anders voerden. De spoelingboeren lieten drie keer per dag de goot vollopen met verse spoeling, op zondag gebeurde dit maar twee keer. Er waren vele veehouders die iedere dag tachtig tot honderd liter spoeling per koe voerden. In slechts twee tot vijf maanden waren de koeien vetgemest en klaar voor de slacht. De meeste boeren hadden zelf een spoelingschuit ook wel spoelingschouw genoemd. Meestal ging men niet zelf de spoeling halen maar huurde men hier een spoelinghaalder voor in of de knecht ging spoeling halen. Deze spoelinghaalders trokken met een touw wat vastzat aan een zeel om het middel of boomden met een vaarboom de schuit naar de branderijen. Hier werden de schouwen volgeladen met hete dampende spoeling. De spoelinghaalder of knecht kreeg voor hij weer vertrok altijd eerst een borrel.
Bij de boerderij aangekomen werd vanuit de schuit de spoeling met de spoelingpomp via houten goten naar de voergoot in de stal gevoerd of het werd naar kuipen of troggen op het erf of in het land gepompt. Als het land wat verder weg lag pompte men het over in een kar. Deze karren werden spoelingkisten genoemd. De spoelingkist stond op vier grote wielen en er kon wel 2000 liter spoeling in zo’n kar. De spoelingkist was voorzien van een schuifje aan de zijkant waardoor men de spoeling via een gootje of pijpje in de klaar staande bakken kon laten lopen. Als de spoelinghaalders tussen elf en twaalf uur terugkwamen stonden de ophaalbruggen van alle boerderijen altijd open om alle schouwen door te laten. De schouw is op een gegeven moment vervangen door een tankauto. Firma Kerkhof uit Kethel was een bekende vervoerder en ook firma van der Kooy van de Kapel (kruising Oostveenseweg en Zouteveenseweg) vervoerde spoeling met een vrachtauto. Van der Kooy vervoerde vanaf 1937 spoeling, voordat van der Kooy met de tankauto reed vervoerden ze de spoeling met een vrachtwagentje waarop 2 grote houten kisten stonden. Om de bakken helemaal goed leeg te maken werd de bak met een kelderwin aan één kant opgetild zodat ook de laatste resten eruit konden lopen. Van der Kooy haalde de spoeling op bij Gist Brocades in Delft waar bij het productieproces ook spoeling overbleef als restproduct. Ook de spoeling van de Gistfabriek werd voor de komst van de vrachtauto altijd met de schuit naar de boeren in de omgeving vervoerd maar in verhouding tot de hoeveelheden uit Schiedam was dit een geringe hoeveelheid. De meeste spoelingboeren uit Kethel en Overschie wilden alleen de echte Schiedamse spoeling en niet die “Delftse prut” zoals de spoeling uit Delft wel werd genoemd. Hele veestapels die uitsluitend spoeling te eten kregen kwamen in de buurt van Delft voor zover bekend niet voor.
Vroeger met 17 bunder land achter de boerderij maar de Schiedamse bedrijfsterreinen, op de foto zichtbaar als een grijze muur op de achtergrond, hebben bijna al zijn land opgeslokt waardoor nog maar een klein hoekje land achter de werf overbleef.
Vorst
In strenge winters als alles dichtvroor ontstond er natuurlijk een groot probleem. Men maakte dan een vaargeul door voor een sterke schouw een paar paarden te spannen die lopend op de ka deze schouw door het krakende ijs trokken. De andere schouwen konden er dan achteraan door de ontstane vaargeul. Als ook dat niet meer ging door de aanhoudende vorst dan moesten de boeren of knechten met het paard voor de spoelingkist de spoeling ophalen bij de branderijen. Door de bevroren Schie en Poldervaart kwam het dat tot ’s avonds laat de spoelingkisten af en aan reden bij de branderijen om voldoende voer voor de koeien te halen. Als het ijs dik genoeg was reed men zelfs met de spoelingkisten over het ijs van de Schie en Poldervaart naar huis. Het geklets van de paardenhoeven en de houten wielen met ijzeren rand zorgde in die koude dagen voor een slechte nachtrust voor vele Schiedammers. Er waren ook boeren die verder van het water woonden en altijd met de spoelingkist naar Schiedam gingen om spoeling te halen.
Spoelingboeren
In Overschie waren op het hoogtepunt van de spoelingtijd boeren met 200 tot 300 stuks mestvee die dan soms wel acht knechten in dienst hadden om de vele koeien en ossen te voeren en te melken. Vaak werden vele kinderen van boeren in Kethel ook zelf boer. Doordat je hier met weinig land toch een goede boterham kon verdienen met het mesten van vee met spoeling ontstonden er ondanks de beperkte ruimte steeds weer nieuwe boerderijen. Langzaam aan groeiden deze boeren door het steeds maar bijbouwen van schuurtjes en stallen uit tot welvarende inwoners van dit gebied. De koeien stonden de hele winter in schemerdonkere, door het warme vochtige voer dampende stallen. Men dacht dat weinig licht in de stal goed was voor de groei en de blanke kleur van het vlees. Het vee zou ook rustiger zijn in de duisternis. Het handelen in vee was iets wat men ook vaak zelf ter hand nam. Door de regelmatige aan- en verkoop waren vele boeren hier goede veehandelaren. Vrijwel wekelijks werden er koeien aan slagers verkocht en werden er nieuwe magere koeien en ossen aangeschaft op de veemarkten van Rotterdam, Delft en Leiden. Deze koeien, ook wel vaarkoeien genoemd, werden vaak nog afgemolken maar het mesten voor de slacht was de eigenlijke reden om de koeien te houden. Gaven ze daarnaast nog een beetje melk dan was dat mooi meegenomen. Deze vorm van veehouderij werd melkend-mesten genoemd. Vaak was deze melk echter niet van de beste kwaliteit. Op stal was de hygiëne ver te zoeken wat later wel verbeterde toen men in navolging van de droge boeren de staarten ook met een touw aan een lijn ging vastmaken waardoor de koeien er niet meer mee in de stront konden slaan. Het spoelingdistrict had vanwege de hygiëne die bij het melken vaak te wensen overliet dan ook geen beste naam. Je kon zondags duidelijk ruiken of je naast een spoelingboer of een droge boer in de kerkbank zat. De droge boer rook naar kuilgras terwijl de spoelingboer de speciale weeïge zoete spoelinglucht met zich meedroeg. In de zomer liepen grote koppels koeien op kleine hoekjes land waarop grote bakken met spoeling dienden als het voornaamste voer.
Ziektes en prijsvee
Het was niet altijd rozengeur en maneschijn. De parelziekte was een bij spoelingkoeien vaak voorkomende kwaal. Deze besmettelijke veeziekte was de koeienvariant van tuberculose en kon door direct contact maar vooral door besmette zuivel tuberculose bij mensen veroorzaken. Spoelingmok was een huiduitslag bij koeien die veroorzaakt werd door overmatig gebruik van spoeling als voer. Spoelingkoeien zouden verder vaak lijden aan slechte kniegewrichten. Veel vlees ging in die tijd al voor export naar Engeland maar door ziektes als mond en klauwzeer was de export soms niet mogelijk. Dit alles betekende niet dat er wat mis was met spoelingvee, in tegendeel zelfs. Op veetentoonstellingen sleepten deze koeien vele prijzen in de wacht en dan werd er speciaal bij vermeld dat de koe met spoeling was gemest. Het vlees stond ook bekend om de goede kwaliteit. De aanwezigheid van een beetje alcohol in het voer zou daar voor zorgen dacht men.
Schiedammer mest
De vele koeien leverden behalve vlees natuurlijk ook veel mest op. Het eerste mestoverschot was hiermee ontstaan. Alle mest kon natuurlijk onmogelijk in het gebied zelf worden afgezet dus werd er afzet voor deze mest gezocht. De Westlandse tuinders konden deze mest goed gebruiken vooral voor de tuinders op de arme geestgronden was deze mest een uitkomst omdat kunstmest nog niet bestond. De Schiedammer mest was voor de Westlandse tuinbouwproducten de noodzakelijke voeding, de kwaliteit van deze mest werd geroemd. Deze mest werd met westlanders naar het Westland vervoerd. Deze schepen waren meestal een slag groter dan de westlanders waarmee men de groenten naar de veilingen vervoerde. De schippers die de mest kwamen halen werden strontschippers genoemd. Het was een hele klus om zo’n westlander vol te scheppen. Dit gebeurde natuurlijk gewoon met de hand met een schepemmer, dat is een emmer waaraan men een stok had bevestigd. Als een boer mest te koop had werd er een stok in de ka gezet met een bosje stro er aangebonden. Dit was voor de strontschippers het teken dat er mest te koop was. Het land waar het vele vee liep werd vaak ook nog gebruikt om te hooien. Er kwam veel en kwalitatief goed hooi van dit land. Door de overvloedige bemesting was het zwaar en vet gras wat daarom ook wel varkensgras werd genoemd.
Anno 2005
Vanaf het eind van de 19e begin 20e eeuw is het dus bergafwaarts gegaan met de branderijen en de bijbehorende spoeling. Van de jeneverindustrie is maar weinig overgebleven, op dit moment zijn er nog 4 distilleerderijen actief in Schiedam die nog steeds spoeling overhouden bij het productieproces. Ook door DSM, de huidige eigenaar van Gist Brocades in Delft wordt nu nog steeds spoeling verkocht als veevoer. Hier en daar zijn nog restanten uit de spoelingtijd terug te vinden bij boerderijen. In museum Oud Overschie heeft men een originele spoelingpomp en verschillende schilderijen, foto’s, onderdelen en attributen uit de spoelingtijd in de collectie. Ook heeft dit museum een videofilm waarop de laatste echte spoelingboer aan het werk te zien is. Dit museum is zeker een bezoekje waard.
Bronnen:
- Kethelse Toestanden, Arie Bijl, ISBN 9080074128, 1994.
- Het weigevoel in het groene hart van de randstad, B. van der ploeg, 2001.
- Het bijna verdwenen (jenever) spoelingbedrijf, Melk, 20 december 1969.
- Het spoelingdistrict, J. van den Berg, Midden-Delfkrant, december 1986.
- Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, ISBN 90.6648.401.2, 1984.
- J. van den Berg van museum Oud Overschie.
- http://www.museumoudoverschie.nl
- http://www.scyedam.nl
- http://www.rivm.nl
- http://www.lvbhb.nl
Eerder gepubliceerd in twee delen in Midden-Delfkrant, nummer 118, juni 2005 en nummer 119, september 2005, Uitgave Midden-Delfland Vereniging.
Maart 2005